Bram Bakker in het gele Brooks shirt worstelend met het losse zand op de Hors

Een schitterende mislukking

In aanloop naar de Comrades Marathon deed loper, schrijver en psychiater Bram Bakker de Zestig van Texel aan. Dat viel nog niet mee.

 

Zevenenveertig ben ik. Mijn kinderen zijn gezond, mijn werk is elke dag een prettige uitdaging en mijn vrouw vind ik nog even aantrekkelijk als toen ik haar leerde keBram Bakker in het gele Brooks shirt worstelend met het losse zand op de Horsnnen. Mijn vrienden zijn leuk, en in het hardlopen heb ik een hobby waarin ik me volledig kan uitleven. Voor deze meneer geen midlife crisis. Ik hoef geen motor of cabriolet, en een jongere vriendin staat ook niet op mijn verlanglijst.

En toch blijf ik sportieve uitdagingen zoeken. De een na laatste was het lopen van de New York Marathon binnen de drie uur. Gelukt, maar vraag niet hoe. En ten koste waarvan. Met het ouder worden en een agenda die steeds minder trainingsruimte biedt, moest het maar eens over een andere boeg. Als het niet sneller kan, dan maar verder, bedacht ik. En zo ontstond het plan om me in te schrijven voor de Comrades Marathon in Zuid-Afrika. Een elfstedentocht op schoenen in plaats van schaatsen. Over 87 kilometer van Durban naar Pietermaritzburg, in de warmte over een zeer geaccidenteerd parkoers.

 

In januari begon ik serieus te trainen. Niet vaak, maar wel lang. Maximaal vier keer per week, vanwege de risico’s op blessures. Op 10 april volgde Rotterdam. Dertig kilometer als haas opgetreden voor een vriend en daarna rustig uitgelopen. De eindtijd was matig, maar ik was ik duidelijk minder kapot dan bij eerdere deelnamen. Met Pasen maakte ik me op voor de meest serieuze oefenwedstrijd: de Zestig van Texel. Een tweejaarlijkse wedstrijd op tweede paasdag en een begrip onder ultralopers. Enkele tientallen wagen zich zelfs aan de dubbele afstand, 120 kilometer.

 

Het is schitterend weer en het strand zit vol met zonaanbidders. Dat merk ik als ik op eerste paasdag een stukje wil loslopen. ‘Wat doet die gek hier?’ lijken ze te denken. De volgende ochtend ga ik bijtijds naar Den Burg, waarvandaan bussen de deelnemers naar de start brengen, bij de veerboot. Wij vertrekken net na half elf, precies zes uur na het vertreksein van de 120. Het is gezellig bij de start. Dat komt doordat het aantal deelnemers gelimiteerd is, maar ook door het type loper dat hier deelneemt. Rustige mannen en vrouwen, wars van blabla. Ik merk dat de meesten elkaar kennen. Dit is een loperswereld op zich, heel anders dan die van de grote en snelle halve en hele marathons. De ultralopers zien er wat minder afgetraind uit dan de wedstrijdatleten die kortere afstanden lopen. Een aantal zou zelfs best wat minder mogen wegen. De meeste indruk maken de waarschuwingen om toch vooral rustig te beginnen. ‘Dit is iets anders dan een marathon met achttien kilometer extra’ hoor ik een oude rot zeggen. Maar hoe anders dan?

De temperatuur en spanning lopen snel op, het uurtje voor de start. Mijn originele doel, een tijd van ongeveer vijf uur, heb ik al laten varen bij het bestuderen van de uitslagen van de vorige editie. Binnen zes uur is ook heel prima, lijkt het. En met die Comrades vijf weken later moet er vooral niet geforceerd worden.

 

Bij de start sta ik vlak achter Luc Krotwaar, die vandaag debuteert als ultraloper. Krotwaar lijkt behoorlijk zenuwachtig, maar hij weet natuurlijk ook niet wat hem te wachten staat. De burgemeester geeft het startschot en het peloton zet zich in beweging. Het is onvergelijkbaar met de hectische start in Rotterdam, twee weken geleden. Er wordt veel gekletst, de eerste kilometers. De lopers moedigen elkaar aan, of delen kleine plaagstootjes uit. De sfeer is ontspannen, niemand zit een ander in de weg.

 

Het eerste stuk is gemakkelijk, over een mooi vlak asfaltweggetje. We komen een loper van de 120 tegen, die bijna zijn eerste ronde heeft voltooid. En we halen er eentje in, die waarschuwt dat er een zwaar stuk aankomt. Hij heeft niets teveel gezegd. Na een kilometer of vijf verandert het asfalt in een grote zandvlakte. Dit is de zuidkant van het eiland. Het zand is zacht: zonder grip, zonder afzetmogelijkheden. Het is louter ploegen. De kustlijn is ver weg, en we moeten een grote bocht maken. Het harde zand opzoeken langs het water is onmogelijk. De kilometertijden lopen snel op, naar wel zeven minuten. Het deelnemersveld wordt volledig uiteengeslagen, het lijkt een eindeloze etappe. Iedereen zoekt de ideale route, maar niemand weet die te vinden. Pas na vele kilometers kunnen we over het hardere zand langs het water rennen. Maar het is daar scheef en het ontwijken van de jonge badgasten valt ook niet mee. Mijn gps-horloge geeft al elf kilometer aan als we het bord met nog vijftig te gaan passeren.

 

We mogen even het strand af en lopen een mooi stuk door het bos en de duinen. Dan weer terug het strand op, in de richting van De Koog. Hier liep ik gisteren ook, en nog steeds zijn er honderden mensen op het strand die naar ons kijken alsof we niet helemaal lekker zijn. Soms moet er over een kind heen gesprongen worden, omdat de ouders het besef missen op hun kroost te letten. Na 22 kilometer is het gelukkig klaar met het zand. Terwijl we er vanaf zwoegen, voel ik de vermoeidheid in mijn benen.

 

We gaan verder over een mooi onverhard pad, bij het natuurgebied De Slufter, naar het noordoosten. De wind is in tegengestelde richting. Het blijft zwaar. Ergens bij kilometer 27 verlaten we het natuurgebied en komen op een fietspad. Het is niet al te breed, en er zijn veel fietsers. In de verte is af en toe de vuurtoren zichtbaar, het noordelijkste punt van het eiland. Vanaf daar zal de wind ons beter gezind zijn. Een enkele keer passeer ik nog iemand van de 120 kilometer. Van looptechniek lijkt nog weinig sprake bij hen, van vastberadenheid des te meer. Het fietspad gaat op en af, en slingert zich langzaam naar de vuurtoren, het imaginaire keerpunt. Groepjes lopers zie ik niet meer, het is ieder voor zich.

Om mezelf een beetje af te leiden knoop ik een praatje aan met iemand die me inhaalt. Hij loopt nauwelijks harder dan ik, en zo heb ik tenminste even gezelschap. Ook hij heeft Rotterdam gelopen en verbaast zich erover hoe anders deze wedstrijd is. We zijn amper over de helft, maar hebben allebei het gevoel dat we even moe zijn als op de Coolsingel in Rotterdam. Maar toen waren we klaar en nu moeten we nog 25 kilometer.

We ronden De Cocksdorp, en bereiken de oostzijde van het eiland. De Waddenzee ligt er prachtig bij, schitterend in de zon. De weg is hier mooi vlak en geasfalteerd, en loopt eindeloos rechtdoor. De wind hebben we nu grotendeels mee; dat maakt het voor het gevoel een stuk warmer. We lopen nu eens aan de buitenkant van de dijk, pal langs het water, dan weer aan de binnenkant, met een prachtig uitzicht op de polder. In de verte doemt een molen op, en als je goed kijkt kun je Oosterend zien liggen. Maar dat is nog heel ver weg.

Mijn benen voelen dood en leeg als ik het marathonpunt passeer, na bijna vier uur. Vreselijk langzaam ben ik, volgens mijn marathonreferenties, maar niet minder vermoeid. Hoe ga ik die resterende achttien kilometer volmaken? Wil ik dat eigenlijk wel? Het was toch een training?

We naderen het derde wisselpunt, want een estafette is er ook nog. En ik zie bussen staan. Ik check bij een vrijwilliger of die terug naar Den Burg rijden. Als hij dat bevestigt, besluit ik tot een acute opgave. Dit is geen trainen meer, dit is heel diep gaan. En dat is nog even niet mijn bedoeling, dat komt in Afrika wel.

Een halfuur later ben ik bij de finish. Ook hier heerst een ontspannen sfeer. De lopers druppelen binnen, zonder uitzondering vermoeid, maar voldaan. Ze worden enthousiast ontvangen. Ik zie na een tijdje de eerste bekende gezichten verschijnen, mannen en vrouwen die mijn pad eerder op de dag zijn gekruist. Hoewel mijn besluit verstandig was, doet het toch pijn dat ik de eindstreep niet heb gehaald. Deze wedstrijd is duidelijk niet geschikt als training. De Zestig van Texel hoor je te kiezen als hoofddoel. Over twee jaar kom ik terug, en dan voltooi ik het hele rondje, binnen zes uur. Je moet jezelf uitdagingen blijven stellen tenslotte, op mijn leeftijd.

Bram Bakker

 

© Runner’s World, december 2011, p.61-63.

 

Met dank aan auteur Bram Bakker en aan Olivier Heimel, hoofdredacteur van Runner’s World, voor hun toestemming om dit artikel hier te mogen publiceren. De foto is van Erik van Echten een-foto.nl  op de foto Bram Bakker in het gele Brooks shirt worstelend met het losse zand op de Hors

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *


Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.