De 120 van Texel: een schitterende 90 km plus 30 km knokken

De 120 van Texel: een schitterende 90 km plus 30 km knokken

Sander Turnhout: ‘Een schitterende roodroze zon die net over de duinrand piept, ik loop een stukje achteruit om ernaar te kunnen kijken tijdens het rennen. Waanzinnig mooi.’

Met een kleine honderd man verzamelen we rond 4.00 uur bij het sportveld in Den Burg. Het is knetterhelder maar niet koud. Net een nieuwe maan dus goed donker. Na de start een korte déja-vu met Ameland drie weken geleden. Irene Kinnegim vliegt erin alsof het een halve marathon is. Omdat we op de heenweg aan het water blijven doen we twee rondjes op de baan voordat we het terrein af lopen richting de hoge berg. In het hoekje achter het sportcomplex zit een scholekster te broeden. We horen de alarmroep als we langs komen. Het is wel een voordeel dat we het saaie stuk in het donker doen, dat maakt het toch wat meer bijzonder. Ik loop een tijdje op met de 2e dame in de race en we klokken wat rustige kilometers van rond de 5.20 – tot zover alles onder controle. In de haven heel even verkeerd gelopen maar dat houdt je wakker. Of maakt je wakker. Grappig dat je in een zo’n zwarte tunnel rennend nog vrij goed bijna in slaap kan vallen. Ik kom tot 20 tellen met mijn ogen dicht. Dan word ik toch te zenuwachtig en doe ze weer open. Mooi ook, de vogels overal.

We hebben vrijdagavond wat filmbeelden bekeken uit de jaren negentig en daarop zie je de winnaar van de 120 ook helemaal flippen op de vogels. Gaaf man! Al die vogels! Hij heeft gelijk. Bij de natuurontwikkeling binnendijks is het een leven van je welste en je kunt in het donker horen waar de zandbanken liggen. Al met al een indrukwekkende bak lawaai die je aan komt waaien.

Maar dan begint er toch iets te knagen. Het is een pokke-eind. Twee jaar geleden heb ik de zestig gelopen en ik kan me herinneren dat het ploeteren was tot de vuurtoren, ploegen tegen windkracht 6 in maar bij het omkeren heb ik mezelf toen opgeblazen door met wind mee op de dijk boven de 15 km p/u te gaan lopen om bij 50km voorzichtig wat gas terug te nemen en bij 55 km steenkapot door de haven te strompelen. Ook hier een déja-vu; het is gewoon echt heel ver naar de vuurtoren, op de heenweg al. Dat komt door al het platte. In het bos is 25km niet ver.

Het is wel fantastisch om te zien hoe het licht wordt op het wad. We boffen met laagwater ook; lepelaars, bergeenden en schitterende pasteltinten. In de ochtend is het licht zachtjes. In de duinen wordt dat helemaal schitterend. Er hangt mist tussen de heuveltjes maar de topjes steken er al bovenuit. Zelfs de golfbaan is mooi in het ochtendgloren. De eerste keer dat ik dit echt mooi gezien heb was op een zomerkamp op Terschelling. ’s Nachts naar het lichten van de zee kijken en dan in de dageraad terugfietsen over de Longway. Voor nu lijkt er niks ver meer; keerpunt gehad, windje in de rug de eerste dertig km in de pocket, goed warm gedraaid en kleine pijntjes en knoopjes netjes weggelopen. Oppassen dat ik niet ga vliegen nu. Ik los dat op door een dikke speltkoek te gaan eten. Dat houdt je rustig zo tijdens het lopen.

Aan het einde van het fietspad staat Henri om ons de Slufter in te dirigeren. De klinkertjes zijn glibberig van het vocht maar het schouwspel vanaf de top van het duin is adembenemend. Ik vond de slufter twee jaar geleden een beetje tegenvallen – beetje saaie grasvlakte – maar dit overrompelt me. Geulen en slenken in de mist en ochtendlicht, een schitterende roodroze zon die net over de duinrand piept, ik loop een stukje achteruit om ernaar te kunnen kijken tijdens het rennen.  Waanzinnig mooi. God bestaat. Het is de zon. Bavink heeft gelijk. Je krijgt het nooit te pakken. Martien weet als organisator ook waar hij moet zijn op welk moment; hij staat precies in het goede hoekje.

Door de duinen richting De Koog word ik voorbij gedraafd door ‘de roze’ die een flink tandje heeft bijgezet. Het is prima. Ik ga deze race niet racen. In ieder geval zeker niet nu al. Op het strand is het ook fantastisch. Ik zie daar dat mijn marathontijd rond de 3.40 ligt; dat is niet ver boven mijn eerste marathon (Berenloop, Terschelling, 3.36) – toen zat ik steenkapot, compleet met tunnelvisie de laatste kilometers op de Longway. Nu past het rustig beginnen. Dat is het voordeel van pas op latere leeftijd gaan rennen; er is nog steeds progressie mogelijk. Maar het strand is zwaar. Het is niet eens zo heel zacht maar het gaat me stroef af, ik kan de juiste houding niet vinden en ik vind het moeilijk om om te schakelen. Het snelste is rechtdoor, ga niet zoeken naar looproutes, zeggen sommige ervaren strandlopers maar ik denk dat zij niet hoeven zoeken omdat ze iets zien dat ik niet zie. Ik kan dat in het bos, vissers kunnen het in de golven. Ik heb ook de schoenen niet voor deze ondergrond – ik had een beetje doorrol schoenen uitgezocht vanwege het vele asfalt; zonder hak, weinig drop, middenvoetlanding maar hier op het strand lijkt het alsof ik steeds in een gat land. Ik krijg last van mijn enkel die ik vorig jaar gescheurd heb, en van mijn scheenvliezen erboven. Gelukkig is er veel afleiding in de vorm van de zon die laag, net over de zeereep in de golven schijnt. Op een leeg strand, met alleen een paar stipjes van lopers in de verte. Dat is toch echt fantastisch, dat dat zomaar voor je neergelegd wordt.

Het stuk in het Nationaal Park blijft het licht prachtig, als het, nog altijd laag, door de bomen valt. Ik haal ‘de oranje’ in. Hij heeft het even zwaar zo te zien. Ik ook eigenlijk. Ik probeer zachtjes te landen, vooral op links, om mijn scheen en enkel weer een beetje te ontlasten. Dat gaat best redelijk maar heeft wel als gevolg dat ik mijn linker bovenbeen een beetje vol voel lopen. Het tweede stuk strand is loodzwaar, vooral de laatste 2 km als je pal tegen de wind in draait. De wind is niet eens heel hard maar hij is er en ik blijf een beetje onbeholpen door het zand struikelen. Dit is toch iets dat je moet beheersen om deze loop goed te kunnen doen. Er is geen markering dus ik volg maar gewoon de vlaggetjes die het stuk markeren dat gereserveerd is voor de grondbroeders. Ik haal langzaamaan ‘de blauwe’ in. In zo’n ultra doe je niet aan ff gauw een gaatje dichtlopen. Je tempo is misschien net een paar seconden per km hoger en het kan zomaar 5 km duren voordat je een gaatje van een paar 100m dicht hebt. ‘De blauwe’ weet niet dat de oranje vlaggetjes betekenen dat je niet geacht wordt helemaal naar de punt te lopen maar voordat hij echt veel te ver loopt, komt er een jeep aanrijden die hem de goede kant op dirigeert. Het is wel duidelijk dat we de terugweg wat strakker langs de duinrand kunnen snijden.

Als ik bij km 56 het strand afga, komen de eerste 2 er alweer op. Behoorlijk strakke bekken, zij zijn duidelijk aan het battle’en hier. Dan volgt de eerste dame die nog steeds de koplopers in zicht heeft en dan een tijdje niks voordat de derde bij de heren en de tweede bij de dames volgt. Dan nog ‘een blauwe’ en ‘een zwarte’ en dan naderen we het keerpunt. Ik ga heel even verkeerd op de rotonde – richting de start van de 60 – en dat maakt dat ‘de witte’ die mij achterop kwam in één keer vlakbij is. Ik zit goed in de race – loop netjes top 10, ben rond 10 uur bij het keerpunt, precies volgens plan van ongeveer vijf en half uur over de eerste helft. Maar mijn scheenbeen is een zorgenkindje, en mijn bovenbenen hebben echt een tik gehad van op het strand lopen. In het heen-en-weertje naar het keerpunt probeer ik weer zorgvuldig te lopen, terug de ontspanning in, verzuring eruit. Maar het strand komt te snel. En ik doe dom; blijf ruim 3 km lang aan de duinkant lopen, juist omdat ik de heenweg te lang aan het strand gebleven ben. ‘De witte’ komt me bij de strandopgang voorbij en ik zie gelijk waar hij zomaar ineens vandaan kwam – hij loopt ongelofelijk veel harder op dit terrein. Ik probeer bij mezelf te blijven; hou het rustig, het is nog ver. Heel blijven, denk aan je enkel, voorzichtig met je scheenvliezen, kalm aan, maar hij loopt zoveel harder dat ik wel stil lijk te staan. Dan ga ik toch twijfelen. De strandafgang is ook nog wat verder weg dan waar we erop gekomen zijn maar er staat gelukkig een kraampje op 70 km – even twee water wegtikken en verder – vanaf daar dan toch maar langs de branding. Ik wandel voor het eerst als we het strand af gaan. De opgang is zwaar maar naar beneden ook. Ik schrik een beetje van hoe mijn bovenbenen protesteren bij het omlaag gaan. In het bos schakel ik om. Nieuwe rust. Het is en blijft schitterend hier.

Diep inademen, rondpompen, niet dom hijgen. Houtsnippers onder de voeten. Eindelijk bekend terrein. Bij de koffiehoek staat het al bomvol mensen en ik krijg een stadionesque applaus. Dat is toch wel heel gaaf, het geeft wat extra energie. Een stukje verderop word ik voorbij gesneld door de twee koplopers van de zestig die er een vaartje van zo’n 15 km per uur in hebben zitten. Het herstellen lukt niet zo goed meer. Het vierde en laatste stuk strand gaat heel zwaar worden, want ik ga er al verrot op. Ik wandel het duin op en af naar het strand. Hou het rustig, probeer het bij elkaar te houden. Bij mezelf blijven. Het licht is hard geworden. Hoeveel mooier was het hier vanochtend vroeg met laag zonlicht in de golven op een leeg strand… Nu zijn overal mensen. En de meeste zijn lief en roepen aanmoedigingen, vooral als ze zien dat je 120 op je startnummer hebt staan maar er zijn er ook een heleboel die hier – terecht – voor hun eigen ding komen.

Niet iedereen hoeft naar de race te kijken, het strand is van iedereen. Maar er zijn er die vier breed lopen en vinden dat jij maar van je lijn af moet wijken want ze zijn net zo lekker aan het kletsen. Gelukkig zijn dat uitzonderingen. Het is een beetje net als met honden. Ze zijn met veel en 9 van de 10 heb je geen kind aan maar er is er een waar je bijna over struikelt. 80km in de benen en dan ‘hé, kun je niet uitkijken!’ Nee, sorry. Normaal slalom ik er soepeltjes omheen maar de elastische alertheid die daarvoor nodig is, is helaas tijdelijk niet leverbaar. En houd je hond bij je lelijke trol. Of zorg dat ie naar je luistert. Dat zeg ik allemaal niet, daar heb ik geen energie voor. Of ik heb het misschien wel maar ik investeer het niet hier in. Ik meen het ook niet echt. Bij de strandopgang naar De Koog mag ik gelukkig weer even wandelen. Het tweede hoge duin wandel ik ook want mijn bovenbenen trekken dit even niet meer. Naar boven is makkelijker dan beneden. De hele voorhoede van de zestig stuift over me heen en bijna allemaal proberen ze me op te monteren. Dat is heel fijn. Maar soms ook niet. Sommige opmerkingen put je kracht uit, sommige zijn irritant. Dat zegt vooral veel over mij en hoe ik me voel, ze zijn allemaal goed bedoeld namelijk. De irritatie is mijn vermoeidheid die spreekt.

In de Muy richting Slufter is het weer prachtig, hoewel het zachte en het magische nu weg is. Daar staat tegenover dat het op de bloeiende elzen gonst van de bijen en de zweefvliegen en er overal citroenvlinders en witjes fladderen.  Arwen mag deze keer niet mee terwijl ik net bedacht had om om de bocht wat te gaan drinken en eten. Het kan heel precies verkeerd gaan. ‘Wil je wat bij het kraampje?’ had ze nog gevraagd. ‘Nee.’ Want ik dacht wat uit de krat te pakken. Maar bij het kraampje worden de meefietsers weg gedirigeerd. ‘Ook voor 120?’ vraag ik nog. ‘Ja je krijgt verderop je fiets er niet op.’ Op de heenweg ging dat nog wel maar voor je het weet ben je er voorbij. Het is geen ramp en het is ook niet ver maar het laat zien hoe een race je soms ook overkomt. Soms plan je, of ben je heel actief aan het sturen maar soms ben je er alleen maar en trekt de race zich langs je heen, een beetje zoals polynesiërs vinden dat de zee onder je kano doorgaat als je van het ene eiland naar het andere eiland vaart. Niet jij beweegt, de wereld doet dat.

Duin op en af weer wandelen en dan de binnenduinrand. Op de heenweg zag ik vooral het zonlicht op de duinrand, nu zie ik vooral de giftige bollenvelden die er tegenaan liggen. Grappig hoe je fysieke en mentale toestand ook je waarneming stuurt. Als je moe bent, laat je je makkelijker hangen naar het negatieve. ‘Ik vind het eigenlijk niet zo leuk meer…’ ‘Ja, ik merk het aan je.’ Arwen is geweldig. Er is geen conversatie nodig. Ik zit echt kapot, mijn bovenbenen zitten vol, mijn rechter enkel doet pijn en trekt door over mijn scheenvlies ,het melkzuur stroomt mijn oren uit. Blijven ademen. En niet jezelf zielig vinden, daar blijf je alleen maar in hangen en dat trekt je naar beneden. Overleven. Het is nog drie tot vier uur. Ik vind het intimiderend ver, zeker omdat we de mooie stukken nu gehad hebben maar opgeven is echt een slechte optie. Het mag natuurlijk altijd, maar je krijgt er denk ik wel spijt van. Je bent even verrot maar in plaats van gewoon finishen blijf je dan hangen met een idee dat het voor niks geweest is. Ik zet mezelf in gang richting vuurtoren. De meeste kilometers doen 6.19; minuutje trager dan de heenweg. Dat is een flink verschil maar het strand heeft me de das om gedaan. Het heeft teveel kracht gekost en de verkramping kreeg ik er op de terugweg niet meer op tijd ‘uitgesoepeld’.

Ik merk dat ik een beetje bang ben. Voor het eindeloze niets dat komen gaat. Dat is zwaar overdreven, want eigenlijk is het nog altijd mooi. Gewoon veel naar links kijken; mooie duinen, vuurtoren, schitterende duinplas bij de Cocksdorp, het wad, met prachtige schorren en slikken. Rond km 100 vliegen er zeven lepelaars met ons mee, voordat ze schuin oversteken richting het wad. Dat is een mooi moment. Maar de zichtlijnen zijn zo lang… Dat is de mindfuck. In de bergen pak je een helling als excuus om even uit te rusten en te wandelen maar hier is het lang wachten op een dijkje. En als je daar dan gaat wandelen kookt het melkzuur gelijk over en heb je onmiddellijk spijt, vooral als je weer begint met rennen. De binnendijkse stukken zijn zwaar, uit de wind in de hitte, lange, rechte stukken. Ik ben de organisatie zeer dankbaar dat ze je bij Prins Hendrik over het stuifweggetje langs de molen sturen. Gewoon om de afwisseling. Een haag. Hier en daar een vlinder. Temidden van een graswoestijn ben je al blij als er één vlinder zit. Geluk zit in de kleine dingen, maar dan moeten die kleine dingen wel te vinden zijn. Bij Prins Hendrik steek ik ‘de roze’ voorbij, die me in de Slufter op de heenweg zo hard inhaalde. We maken een kort praatje. Hij vindt dat ik er goed uitzie. Dat is lief van hem. Hij zegt het om me moed in te spreken.

Op de terugweg gaan we langs Oost en Oosterend. Daar wordt het druk, ook met toeristen. En natuurlijk gedragen sommige fietsers zich onbeholpen, zeker de elektrische fietsen die vinden dat jij aan de kant moet simpelweg omdat zij harder gaan maar het zegt – again – vooral iets over mij en mijn gebrek aan incasseringsvermogen. Die fietsers zouden gewoon je moeder kunnen zijn. Of je tante. Geen spoortje kwade wil. Maar ja. Jij hebt meer dan 100km in de benen en dat verandert je perceptie. Sodemieter op. Sterf. Ga dood. Pleur op met je antieke stinkende motor met zijspan. Zak erin met je elektrische fiets. Ga op spierkracht tegen de wind in, dan snap je tenminste de relatie tussen voortbewegen en omstandigheden. Zou goed zijn voor je vetrollen… als je maar moe genoeg bent komt er vanzelf allerlei gal naar boven. Het is geen fair assessment. Dit zijn bijna allemaal lieve mensen en ik heb niks tegen vetrollen, sterker nog, ik vind die gezondheidsobsessie net zo gevaarlijk. De laatste 10. Mijn horloge loopt een dikke km voor op de borden langs de weg – ik moet daar niet op kijken. Ik ken de route, weet dat het nog ver is. Ook 10 km kan Heel Ver zijn. Met Hoofdletters.

Als ik het dorp uit hobbel komen we weer bij wat plas/drasjes langs de dijk. Texel wordt elk jaar mooier, door de natuurontwikkeling en de vernattingsprojecten maar toch kijk ik naar de kaal gemaaide wegberm en de oranje glyfosaatvelden verderop. Wat is dit toch? Het eiland wordt beter, echt, elk jaar is het beter. Maar beter is nog niet goed. Misschien is dat wel wat ik zoek bij dit soort ontberingen; zoeken naar waar je pijn zit. Wat je irritatie eigenlijk veroorzaakt. Welk deel vanuit je lijf komt, hoe je lijf je waarneming stuurt en hoe je waarneming je oordeel bepaalt. Wat je eigen gal is en wat er vanuit de omgeving komt. Bij het laatste stukje over de dijk richting de haven van Oude Schild komt de roze me weer voorbij; 2-1 voor hem; hij wint. ‘Yes! Ziet er goed uit Sander!’ schreeuwt hij, ‘we gaan het halen!’ Ik glimlach een beetje. Een beetje want ik sta nog steeds in de survivalmodus en ik weet nog hoe ongans ver ik de laatste kilometers twee jaar geleden vond. Asfalt door gras, de hoge berg die voor deze ene keer ook echt hoog is… maar waar vorige keer de wind nog één keer van schuinvoor erop ramde is het nu de hitte. Eén van de voordelen van de 120 – naast de schitterende ochtend – is dat je aan het einde weer lopers in gaat halen. De meeste ultralopers zetten hoog in de race één of twee tandjes terug om de finish te kunnen halen en in de 120 doe je dat rond km 100 als de frisse zestigers je nog om de oren vliegen. Maar veel zestigers schakelen af rond km 50. Sommige daarvan haal je dan terug in omdat jij gewoon doorstiefelt in je gangetje van rond de 10 per uur.

Ik probeer de balans een beetje op te maken: 1 appel, 1 zware mueslikoek, anderhalve sinaasappel, 1 hapje banaan, 2 winegums, 6 tucjes, 2 zouttabletten, 1 dadel, 1 flesje cola, 3 liter water, 1 flesje isospul. Een schitterende 90 km gelopen. En 30 knokken. Dat vermaledijde strand. Buitengewoon veel liefde en moraal support van Arwen en ook van Ingeborg die niet ‘even kwam kijken’ maar een kilometer of 35 meegereden heeft (en bijna alle foto’s heeft gemaakt). En, wat ook heel belangrijk is; een ontzettend goed gevoel bij de organisatie. Niet gelikt maar gemoedelijk. Ontspannen. Geen poeha maar wel gewoon goed. Beetje als mijn eindtijd ook; 11 uur, 41 minuten en 19 seconden over – volgens mijn garmin – 121,12 km. Geen poeha, wel gewoon goed. Uiteindelijk 9e overall, 7e bij de heren; net als 2 jaar geleden bij de zestig.

En Texel is, ff los van mijn gezeik over gifvelden, toch heel veel mooier dan ik dacht. Je moet het alleen wel op de goede manier beleven. Je moeten weten waar je moet zijn en wanneer je er moet zijn.

De managementsamenvatting: Mohammed, wat een kl*te-eind! Eerste 90 km schitterend mooi, laatste 30 erg zwaar. 11 uur 41, zevende plaats, prima resultaat. Melkzuur stroomt mijn neus uit. Sympathieke organisatie.

Sander Turnhout

(sanderturnhout  <> yahoo.com)